1 METEN
1.1 Universele elektrische meetinstrumenten
In de elektrotechniek en in de elektronica heeft het meten een bijzondere plaats.
Alleen door te meten kan men zonder twijfel de getallenwaarde van een grootheid vaststellen.
Dit is de basis van het zoeken naar fouten in toestellen, componenten en schakelingen.
Een meettoestel bestaat uit een meetsysteem, een uitlezing en aansluitingen.
De gemeten waarde wordt op de uitlezing aangeduid.
Met een universeel meettoestel, ook wel multimeter genoemd, kun je verschillende grootheden meten met één enkel meettoestel.
Er zijn ook meettoestellen die slechts één specifieke grootheid meten.
1.1.1 Basisbegrippen van de meettechniek
Uitdrukkingen
Meten Bepalen van de getallenwaarde van een fysische grootheid.
vb. spanning.
Tellen Bepalen van een hoeveelheid gelijkaardige gebeurtenissen of zaken.
vb. het aantal elektrische impulsen per seconde.
Testen Vaststellen of een toestel of toestelonderdeel aan de opgegeven eigenschappen voldoet.
Zo stelt men bijvoorbeeld met de doorgangstest vast of een halogeenlamp nog werkt.
Kalibreren Vastleggen met welke waarde de meetwaarde verschilt t.o.v. een kaliber of ijkbron en zorgen dat deze
verschillen binnen de voor het meettoestel opgegeven grenzen vallen.
Nulstelling Instellen van de meetaanduiding op de juiste waarde.
vb. bij weerstandsmetingen op het nulpunt van het meettoestel bij kortgesloten leidingen.
IJken Ambtelijke bevestiging dat het meetinstrument de geijkte foutgrens niet overschrijdt.
De ijking wordt door een zegel op het apparaat aangegeven.
Uitlezing
De uitlezing kan direct met cijferaanduiding gebeuren, maar ook met een naald die een positie op een schaal aangeeft.
Alternatieven voor deze twee voor de hand liggende manieren zijn:
Auditief
Een geluidsignaal kan hierbij van toonhoogte en van
geluidssterkte variëren of de frequentie van pieptoontjes wijzigen.
Optisch
Optische signalisatie is bijzonder bruikbaar in luidruchtige omgevingen.
Voorbeelden zijn een strook van leds waarbij het aantal brandende leds en hun kleur de weergegeven waarde voorstelt.
Het kan handig zijn het overschrijden van meetwaarden of het bestaan van alarmsituaties met gekleurde lampen aan te
geven.
Meettoestellen worden met analoge en digitale uitlezing gebouwd. Bij de analoge gebeurt de aanduiding van de meetwaarde
continu. Meestal toont een wijzer of een markering die gelijkmatig over een schaal beweegt, de meetwaarde aan.
Voor voortdurend veranderende meetwaarden bij procescontrole, worden analoge wijzerinstrumenten vanwege de eenvoudige
interpretatie nog zeer veel toegepast.
Digitaal aanduidende meetinstrumenten tonen de meetwaarde in cijfers.
Metingen kunnen voor een latere beoordeling ook schriftelijk opgetekend worden met een x – y schrijver of printer.
Dataloggers kunnen meetwaarden in een niet vluchtig elektronisch geheugen zoals een SD geheugenkaart bewaren.
Zij zijn het moderne elektronisch equivalent van X-Y schrijvers.
Analoog
Analoge meetinstrumenten kunnen oneindig veel waarden aanduiden tussen een minimum en een maximum.
Digitaal
Digitale meetinstrumenten kunnen een vooraf bepaald aantal (discreet aantal) niveaus aangeven tussen een minimum en een
maximum.
ANALOOG DIGITAAL
De wijzer van het analoge aanwijsinstrument kan elke positie innemen tussen de twee uitersten van de schaal.
De digitale uitlezing kan slechts 9999 stappen onderscheiden tussen een minimum en een maximum.
De waarden tussen de stappen worden afgerond naar een hogere of lagere aanduiding.
Evenals de uitlezing kan het meetsysteem zelf de te meten grootheid analoog of digitaal verwerken en daardoor de typische
eigenschappen van een analoog of digitaal meetsysteem vertonen.
Noteer alvast dat het feit of een meetsysteem analoog of digitaal werkt, niets zegt over de andere eigenschappen ervan, zoals
nauwkeurigheid, oplossend vermogen of gevoeligheid.
Digits
Bij digitale multimeters wordt de waarde uitgelezen in een aantal cijfers op de display.
Het aantal cijfers dat weergegeven kan worden, bepaalt de resolutie en daarmee in belangrijke mate de uitleesnauwkeurigheid.
Een 3½ digit multimeter heeft een uitlezing van drie cijfers tussen 0 en 9 en één digit die 1 of 0 kan aangeven.
De maximale uitlezing is +1999
De minimale uitlezing is -1999
De meter kan 1999 te onderscheiden niveaus weergeven .
Resolutie
Hiermee wordt aangegeven wat de kleinste eenheid is waarmee in een bepaald bereik kan worden gemeten.
Een ander woord voor resolutie is “oplossend vermogen”.
De resolutie wordt bepaald door het bereik dat men zelf kiest en het aantal digits waarmee men kan uitlezen.
Zo kun je met een 3 digit multimeter op het 200 volt bereik uitlezen met een "schaalverdeling" van maximaal 1 volt.
Op dezelfde 3 digit multimeter
Op een 4 ½ digit multimeter kun je op hetzelfde bereik een niveau van 0.02V of
20mV onderscheiden.
Bereik
Geeft de maximale waarde aan die de meter bij een bepaalde instelling van de functieschakelaar kan meten.
Kies een zo groot mogelijke uitleesnauwkeurigheid.
Hiervoor moet de instelling van de meter zodanig gekozen worden dat de aangeduide waarde zo dicht mogelijk bij het maximale
bereik in de gekozen schaal ligt.
Voor onbekende waarden kies je een hoog bereik om te beginnen en schakel je over naar een lagere schaal. Hiermee voorkom je bij
wijzerinstrumenten beschadiging van de meter.
Elektronische meettoestellen zijn meestal beschermd tegen te hoge spanningen tot de maximaal toegelaten aansluitspanning.
Vergeet echter niet dat zowel elektronische meettoestellen als meettoestellen met wijzerinstrumenten met smeltveiligheden
beveiligd zijn voor de stroom meetfunctie.
Andere meterinstellingen, zoals capaciteitsmeting, Ohm meting, temperatuurmeting enz., zijn zeer dikwijls slechts met het oog
op de veiligheid van de gebruiker beveiligd en niet met het doel het meetinstrument te beschermen tegen overbelasting.
Nauwkeurigheid
Is een indicatie voor hoe dicht de gemeten waarde bij de werkelijke waarde van het gemeten signaal ligt.
De nauwkeurigheid wordt meestal uitgedrukt in een percentage dat aangeeft hoeveel de gemeten waarde van de werkelijke waarde
kan afwijken.
Bij digitale meters staat, naast de percentuele nauwkeurigheid, ook de significante digit aangegeven. Dit is de digit die het meest
rechts in de uitlezing staat. Het is de digit die de uitleesnauwkeurigheid het minst beïnvloedt.
De afwijking van het meetresultaat t.o.v. de werkelijke waarde van het te meten signaal, wordt eveneens opgegeven als de
afwijking van de minst significante digit t.o.v. de werkelijke waarde.
Voorbeeld van meetnauwkeurigheid
Gegeven De nauwkeurigheid van je meter is ± 1 %.
De spanning op de ingang van het meettoestel is 100 Volt.
Oplossing De afgelezen waarde zal tussen 99.0 en 101.0 Volt liggen.
Gegeven Met een ander meettoestel is de nauwkeurigheid ± (1 % + 2 digits).
Oplossing De afgelezen waarde zal tussen 98.8 en 101.2 Volt liggen.
Nauwkeurigheid beïnvloed door de meettechniek
Bij het meten speelt de inwendige weerstand van de meter een rol.
De grootte van deze weerstand bepaalt de belasting welke de meter voor het te meten circuit vormt.
Inwendige weerstand van ideale meetinstrumenten:
Voltmeter oneindig groot
Ampèremeter oneindig klein
Inwendige weerstand van goede meetinstrumenten:
Oscilloscoop > of = 1Mega Ohm (met 1/1 probe)
Voltmeter > 10Mega Ohm
Ampèremeter < 10 Ohm voor een meetbereik tot 10mA
Ampèremeter < 1 Ohm voor een meetbereik tot 1A
Ampèremeter < 0,05 Ohm voor een meetbereik tot 10A
Digits
Bij digitale multimeters wordt de waarde uitgelezen in een aantal cijfers op de display. Het aantal cijfers dat weergegeven kan
worden, bepaalt de resolutie en daarmee in belangrijke mate de uitleesnauwkeurigheid.
Veel voorkomend zijn 3½ en 4½ digit uitlezingen.
Een 3½ digit multimeter heeft een uitlezing van drie cijfers tussen 0 en 9.
Voorafgaand hieraan kan dan nog een 1 worden weergegeven.
Zo is de maximale uitlezing 1999.
De minimale uitlezing is .000.
Bij een 4½ digit multimeter is een extra digit aanwezig zodat de maximale uitlezing 19999 is en de minimale uitlezing .0000.
Bij een aantal Dynatek multimeters is een uitlezing tot 3999 mogelijk.
Dit noemt men een 3¾ digit uitlezing.
Een uitbreiding van de display-capaciteit komt het bedieningsgemak ten goede omdat je zonder omschakelen in een groter
gebied kunt meten zonder verlies van nauwkeurigheid.
1.2 Analoge meetinstrumenten
1.2.1 De bouw van analoge meters
Analoge meetinstrumenten bestaan uit een beweegbaar deel met wijzer, een schaal en een vaststaande spoel of permanente
magneten. Wegens de traagheid van bijvoorbeeld de draaibare spoel, pendelt de wijzer om de juiste meetwaarde heen en weer en
komt slechts na enkele van deze heen en weergaande bewegingen tot stilstand. Door toepassing van een demping kan het pendelen
sterk verminderd worden.
DRAAISPOELMETER
De Lorentzkracht ligt aan de basis van de werking van deze analoge meetinstrumenten.
DRAAIIJZERMETER
1.2.2 De schaal van analoge meetinstrumenten
De schaal bevat een aantal gegevens
Lineaire en niet lineaire schalen
Lineaire schalen hebben gelijke afstanden tussen alle schaaldelen.
Bij niet lineaire schalen zijn de afstanden tussen de schaaldelen niet of niet over de gehele schaal gelijk.
Beiden hebben voor- en nadelen. Zo zal bij een lineaire schaal de afleesnauwkeurigheid over de hele schaal dezelfde zijn. Let op, dit
zegt niets over de meetnauwkeurigheid!
Niet lineaire schalen zijn dikwijls zo uitgevoerd, dat ze het belangrijkste deel uit het meetgebied met hoge afleesnauwkeurigheid
weergeven.
NIET LINEAIRE SCHAAL LINEAIRE SCHAAL
Op de schaal zijn deelstreepjes in regelmatige afstanden voorzien van cijfers.
De schaal moet overzichtelijk en goed leesbaar zijn.
Een streepafstand is een schaaldeel.
Een verandering van de meetwaarde met één enkel schaaldeel wordt schaalconstante genoemd.
1.3 Digitale meetinstrumenten
1.3.1 Opbouw van digitale meetinstrumenten
Analoog – digitaal convertor
Uitleeseenheid
Voeding
Aansluitklemmen
Bedieningsknoppen
Behuizing
Meetsnoeren of meetprobes
Analoog – digitaal omzetter
Een analoog-digitaal omzetter of AD-converter (ADC) zet een analoog signaal om in een digitaal signaal.
Een analoog signaal is per definitie een signaal dat continu in tijd en in amplitude is (de resolutie is oneindig).
Wanneer een analoog signaal digitaal gemaakt wordt, betekent dit dat het signaal in tijd en in amplitude discreet moet worden.
Een discreet (digitaal) signaal is de tegenhanger van een continu signaal. Om het signaal digitaal te maken zal er met vaste
tussenpozen (bemonsteringsfrequentie) een monster genomen worden, waarna dit monster een waarde uit een rij
van mogelijke waarden toebedeeld krijgt die het best de analoge waarde benadert.
Om de zoveel tijd wordt er een sample genomen dat opgeslagen wordt als een digitaal getal. Dit digitale getal is eindig in resolutie
(discreet) en kan dus niet zoals een analoog getal alle waarden voorstellen maar een benadering met de gewenste nauwkeurigheid
bieden.
De ADC in detail
Als eerste bewerking wordt een laagdoorlaatfilter ingezet om aliasing tegen te gaan.
Aliasing is het weergeven van verkeerde amplitudewaarden ten gevolge van een te lage bemonsteringsfrequentie.
Vervolgens wordt het gemiddelde van de te meten waarden bepaald door het te bufferen en vervolgens te integreren in een
condensator.
De ADC neemt op regelmatige tijdstippen een signaalmonster (sample); dit houdt in dat
op een bepaald moment wordt gekeken wat de exacte signaalwaarde is.
Bij digitale multimeters wordt in de meeste systemen twee keer per seconde een signaalmonster genomen (de
bemonsteringsfrequentie is 2 Hz). In multimeters wordt een speciaal type ADC gebruikt waarbij de bemonstering over
een lange tijd verloopt en het resultaat van de bemonstering reeds een gemiddelde is van de signaalwaarden gedurende de
bemonsteringstijd.
Ieder monster wordt dan een getal dat uit meerdere bits bestaat. Het aantal bits bepaalt hoe nauwkeurig het signaal
gereproduceerd wordt. Door deze omzetting naar bits, wordt elk signaalmonster gekwantiseerd in amplitude.
Kwantiseren is het afronden naar een zekere waarde, afkomstig uit een eindig waarde bereik. Analoge signalen kunnen immers een
oneindig aantal waarden aannemen. Doordat per monster het waarde bereik waarnaar wordt afgerond eindig is, is per monster een
eindig aantal bits voldoende om de afgeronde waarde weer te geven. Hoe fijner de kwantisatie, des te hoger het aantal benodigde bits.
Na bemonsteren en kwantiseren is het signaal digitaal geworden.
1.4 Digitale multimeters
Digitale instrumenten die verschillende grootheden kunnen meten, noemt men digitale multimeters. Ze zetten de analoge
meetgrootheden om in een digitale waarden, die meestal in cijfers worden uitgedrukt. Ze bevatten een meetversterker met hoge
ingangsweerstand, die voor het meten van gelijkspanningen tenminste 10 MegaOhm moet zijn.
Voor de meting van stromen en weerstanden zijn meetwaardenomvormers nodig.
Als meetwaardenomvormers voor spanningen worden precisieweerstanden gebruikt, waardoor de te meten stroom vloeit.
Voor weerstandsmetingen wordt een constante stroombron gebruikt. Deze stuurt een constante stroom door de te meten weerstand
zodat er een spanningsval ontstaat over deze weerstand
De spanningsval is dan recht evenredig met de weerstand.
De uitlezing gebeurt via de cijfers van 0 tot 9. Deze worden voorgesteld door zeven segmenten, veertien segmenten aanduidingen of
d.m.v. een puntmatrix.
De puntmatrix wordt gebruikt om zowel getallen als letters weer te geven (alfa – numeriek).
Als het eerste cijfer slechts de waarden 0 of 1 kan aannemen, noemt men dit een ½ digit.
Voorbeelden
- 3 digits aanduiding: 000 tot 999
- ½ digits aanduiding: 0 of 1
- 4½ digits aanduiding: 0000 tot 19999
1.4.1 Meetfouten bij digitale meetinstrumenten
1 De nauwkeurigheidsklasse k geldt voor iedere meetwaarde.
2 De uitleesonzekerheid z in digit
Rekenvoorbeeld
Een digitale voltmeter met 3 ½ digit aanduiding, een nauwkeurigheidklasse k = 0,2 en een
aanduiding onzekerheid van z = ± 3 digit, geeft een spanning aan van 100,0 V op een schaal van 200V.
Gevraagd:
a) het oplossend vermogen
b) de toelaatbare absolute fout F?
Oplossing: het oplossend vermogen I = 200/1999 of ongeveer 0,1V
De maximale absolute fout
1.4.1 Vaktermen bij digitale multimeters
Multimeter
Meetinstrument om verschillende elektrische grootheden te meten.
Range
Manuele instelling meetbereik.
Automatische bereikomschakeling
Autorange
De multimeter kiest zelf het meetbereik met de grootste nauwkeurigheid
AC – bandbreedte
Het frequentiebereik waarin het nauwkeurig meten van wisselspanning mogelijk is en
waarbij de voorgegeven meetfout niet overschreden wordt.
Analoge balkengrafiek
Bargraph
Een displayaanduiding voor snel veranderende of instabiele signalen.
Nauwkeurigheid
De nauwkeurigheidsklasse k geeft de maximaal toelaatbare meetfout van de meetwaarde op. Hou tevens rekening met de
aanduidingsonzekerheid van de digitale uitlezing in de laatste digit.
Hold
Het meetresultaat wordt aangeduid en op het display vastgehouden.
Crest factor
De effectieve waarde van een meetwaarde wordt juist weergegeven, wanneer de door de fabrikant opgegeven crest factor Fc
groter is dan de verhouding van de maximum waarde t.o.v. de effectieve waarde.
Voor zuiver sinusvormige wisselspanning is de crest factor 1,4142.
True RMS
Aanduiding van de echte effectieve waarde, zowel bij sinusvormige als bij niet sinusvormige wisselspanningen en wisselstromen.
Diode test
Het meetinstrument gebruikt een stroombron (1mA) om de spanningsval over een diode PN overgang te meten.
1.5 Meten met multimeters
1.5.1 Ampèremeters
Door een stroommeter moet de meetstroom vloeien.
Instrumenten die de stroom meten (Ampèremeters) moeten in serie met de verbruiker geschakeld worden.
Daar de ampèremeter een bepaalde inwendige weerstand bezit, is de gemeten stroom kleiner dan de werkelijke stroom die door de
verbruiker vloeit.
Voorbeeld:
Een ampèremeter met een inwendige weerstand van 2? is in serie
geschakeld met een verbruiker van 8? en ligt aan een spanning van 8 V.
Welke stroomsterkte vloeit er:
zonder ampèremeter?
met ampèremeter?
Daaruit is het volgend af te leiden:
Een ampèremeter moet een zo klein mogelijke inwendige weerstand hebben.
Ampèremeters zijn dus laagohmig en hebben een ideale inwendige weerstand Ri van nul Ohm.
Voor wisselspanning geld dat ook de impedantie voor alle gemeten frequenties nul moet zijn.
Het meetbereik van ampèremeters laat zich vergroten door het bijschakelen van shunts of door gebruik te maken van
stroomtransformatoren bij AC toepassingen.
1.5.2 Voltmeters
Om de spanning te kunnen meten is een kleine hoeveelheid energie nodig.
Die energie wordt als elektrische stroom door de bron geleverd en beïnvloed de bron.
De stroom uit de bron die door de voltmeter verbruikt wordt, moet zo klein mogelijk zijn.
Omdat de spanning over twee meetpunten in een schakeling staat, moet de voltmeter parallel over deze twee punten aangesloten
worden.
De voltmeter wordt parallel geschakeld om de spanning te meten.
De ideale voltmeter mag de stroomkring niet belasten.
Een grotere stroom zou in de andere kringen van de schakeling bijkomende spanningsvallen en daardoor een lagere te meten spanning
veroorzaken.
Voorbeeld
Gegeven:
Een voltmeter met een inwendige weerstand van Rm =1000? zal een
klemspanning van een bron meten. De spanningsbron heeft een bronspanning van emk (E) = 20 V en heeft een inwendige weerstand
Ri = 10?.
Gevraagd:
a) Spanning die door een ideale voltmeter zou worden aangeduid.
b) Spanning zoals aangeduid door een voltmeter met betrekkelijk lage inwendige weerstand.
Daaruit is het volgend af te leiden:
Een voltmeter moet een zo hoog mogelijke inwendige weerstand hebben.
Voltmeters zijn dus hoogohmig en hebben een ideale inwendige weerstand Ri die oneindig hoog is.
Voor wisselspanning geld dat ook de impedantie voor alle gemeten frequenties oneindig hoog moet zijn.
Het meetbereik van ampèremeters laat zich vergroten door het bijschakelen van serieweerstanden (voorschakelweerstanden) of door
gebruik te maken van spanningstransformatoren bij AC toepassingen.
1.5.3 Weerstandsmeting
Weerstanden kunnen met verschillende meetschakelingen en meettoestellen bepaald
worden.
Indirecte weerstandsmeting met een ampèremeter en een voltmeter
Door gebruik te maken van de wet van Ohm, kan men de weerstand berekenen uit de
gemeten spanning en stroom.
Daar door de inwendige weerstanden van de ampèremeter en de voltmeter de metingen niet exact zijn, kun je de keuze maken uit
twee schakelingen, afhankelijk van de verhouding tussen de te meten weerstand en de Ri van de meetinstrumenten.
Directe weerstandsmeting met ohm meter
Ohm meters voor directe weerstandsmeting werken met een ingebouwde spanningsbron in de vorm van een batterij en meten de
stroom. De meeste multimeters gebruiken dit principe waarbij een stroombron van ongeveer 1mA gebruikt wordt.
1.5.4 Weerstandsmeting door middel van een meetbrug
Brugschakelingen hebben tegenover alle ander meetsystemen het voordeel dat de
nauwkeurigheid van weerstandsmeting enkel nog beïnvloed wordt door de tolerantie van de meetweerstanden in de brug. Daar
weerstanden met een zeer hoge precisie kunnen gemaakt worden, is dit één van de nauwkeurigste methoden om de waarde van een
weerstand te bepalen.
Brug van Wheatstone.
Nulstellingsvoorwaarden of voorwaarde waarbij de brug in evenwicht is.
Zolang de spanningsvallen over de weerstanden R1 en R2 en ook Rx en Rcal gelijk zijn,
staat er over de voltmeter geen spanning. Merk op dat de inwendige weerstand van de voltmeter niet in deze vergelijking voorkomt en
dus geen meetfout veroorzaakt.
R1 en R2 zijn vaste precisieweerstanden.
De brug wordt gebruikt om vast te stellen of er verschillen zijn in weerstandswaarden van Rx en Rcal. Rcal wordt zodanig aangepast,
dat hij gelijk is aan Rx. Op dat ogenblik is de brug in evenwicht en duidt de voltmeter 0V aan.
Doordat Rcal gekend is, is nu ook Rx gekend.
Schema van de brug van Wheatstone.
1.5.5 Componententest met multimeters
Multimeters zijn dikwijls uitgerust met een functie om dioden te testen.
Bij goede multimeters wordt door de meetklemmen een constante stroom van 1mA gestuurd. Vervolgens wordt de spanningsval
over de te testen diode gemeten.
Deze spanningsval zal in doorlaatzin overeenkomen met de drempelspanning van de diode in doorlaatzin en zal zeer groot zijn
bij de diode in sperzin.
De spanning waarbij gemeten kan worden, is sterk afhankelijk van het meettoestel.
Dikwijls is de spanning hoog genoeg om ook leds te kunnen testen.
Verder kan in een multimeter een transistortester geïntegreerd zijn.
Je selecteert de transistortest meterstand door de keuzeschakelaar op HFE in te stellen.
Er is een speciale connector voorzien waarin kleine transistoren direct kunnen worden ingeplugd.
Sommige multimeters kunnen eveneens de capaciteit van condensatoren en de inductantie van spoelen meten.
1.6 Meetcategorie
De meetcategorie geeft de toegestane toepassingsgebieden aan van meet- en testapparatuur voor elektrische installaties en
elektronische apparatuur.
De meetcategorie houd verband met veiligheid. Daarbij wordt rekening gehouden met de piekspanning en met de energie die kan
vrijkomen. Een apparaat moet die kunnen verwerken zonder dat de gebruiker in gevaar komt maar het meet- of testapparaat zelf kan
daarbij beschadigd worden.
De energie in de stroomkring kan beperkt zijn door zekeringen en de piekspanning door de nominale spanning van de betreffende
stroomkring.
De meetcategorieën worden gedefinieerd door de internationale norm IEC 61010-1 en update's.
(Safety requirements for electrical equipment for measurement, control, and laboratory use):
CAT I
Metingen aan stroomkringen die geen directe verbinding hebben met het elektriciteitsnet (zoals bij gebruik van accu's of batterijen);
bijvoorbeeld zaklampen, camera's, mobiele telefoons en elektrische en elektronische apparatuur in auto's.
CAT II
Metingen aan stroomkringen die met een stekkerverbinding aan het laagspanningsnet verbonden zijn, bijvoorbeeld huishoudelijke
apparaten en draagbare elektrische apparaten.
CAT III
Metingen aan de elektrische installatie van een gebouw en de daar vast aan verbonden apparaten.
CAT IV
Metingen aan de bron van een laagspanningsinstallatie, verbruiksmeters, hoofdaansluiting, primaire zekeringen, en aan alle geleiders
buiten gebouwen, en ondergrondse leidingen.
De categorieën zijn verder onderverdeeld in de maximum toelaatbare elektrische top spanningen:
300 V, 600 V en 1000 V.
De meetcategorie wordt op apparaten aangeduid met Romeinse cijfers. Een apparaat zonder aanduiding mag alleen voor metingen
van categorie I worden gebruikt.
1.7 Veilig gebruik van meetinstrumenten voor elektronica
Neem bij het werken met de multimeter een veilige werkwijze in acht.
Overtuig jezelf van voldoende vakkennis alvorens het apparaat te gebruiken.
Overschrijd NOOIT de maximale ingangsspanningen zoals aangegeven in de gebruiksaanwijzingen of zoals op het instrument staat
aangegeven.
Alvorens de batterij of de zekering te vervangen dien je de meetsnoeren te verwijderen en de meter uit te schakelen.
Vervang een zekering nooit door een zekering die afwijkt van de voorgeschreven waarde of uitvoering.
Gebruik alleen de meetsnoeren en accessoires die met het apparaat zijn meegeleverd of
evenwaardige meetsnoeren en geschikte accessoires.
Controleer deze meetsnoeren en het meetapparaat regelmatig op beschadigingen.
Indien je beschadigingen of slijtage aan de meetsnoeren vaststelt, vervang deze dan onmiddellijk.
Controleer alvorens te gaan meten of de meetsnoeren in de juiste ingangsbussen zijn gestoken.
Indien je beschadigingen aan de behuizing constateert, moet het apparaat door de fabrikant hersteld worden.
Kijk bijzonder goed uit bij het meten in schakelingen waarin spanningen voorkomen die hoger zijn dan de maximale ingangsspanning.
Ontlaad altijd de condensatoren alvorens je de weerstand of capaciteit gaat meten.
Zoek voordat je gaat meten uit op welke plaatsen in de schakeling eventueel (hoge) spanningen voorkomen.
Denk er aan dat defecte apparatuur nooit te vertrouwen is.
Stel jezelf geïsoleerd op indien je gaat meten en raak nooit spanning voerende delen aan.
Werk bij voorkeur op een isolerende tafel en een geïsoleerde werkvloer.
Gebruik een standaard multimeter nooit in vochtige ruimten voor het meten van spanningen hoger dan een zeer lage
veiligheidsspanning.
Maak, bij metingen aan apparatuur met niet galvanisch van het elektriciteitsnet gescheiden voedingen, altijd gebruik van een
scheidingstransformator met toereikend vermogen.
Werk in risicovolle omstandigheden nooit alleen.
Zorg ervoor dat er iemand in je buurt is die in geval van nood hulp kan verlenen.